Aforismen (klik hier voor uitleg)
001 Omdat wij anders willen, dient God zo goed te zijn.
002 Het wordt pas bijgeloof, door naast ons geloof te denken.
003 Naargelang wij er innerlijk mee eens zijn, zal het ons uiterlijk minder in verschil wezen.
004 Zolang de mens wil overleven, heeft hij ook zijn overlijden nodig.
005 Zolang wij ons geloof in contrast brengen met ongeloof, zijn ze het geen van beiden.
006 Alleen gedachten kunnen gedenken eens het denken te zijn geweest.
007 “Denken” is voor velen niet aantrekkelijk, daar het voor niemand tijd heeft.
008 Om de zon te waarderen, heeft men regen nodig.
009 Recht: heerst; gebogen: beheerst.
010 Laat wat worden wil geworden, want wat de mens het meest beijvert, is het ploegen in andermans denken.
011 Het zoeken van de mens begint daar, waar hij het voor gezien houdt.
012 De vrede die men wenst, is niet de vrede die men voorstaat.
013 Liefde ontstaat zodra wij er geen punt meer van willen maken.
014 “Hoop” heeft zijn eigen creatie en kent zijn meester niet.
015 “Vreugde” is de herkenning van het vermoeden dat zij wezenlijk bestaat.
016 Verdriet: neerslag van geluk.
017 De schepping kent geen massa maar verscheidenheid.
018 “Abnormaal” is niet diegene waaraan het wordt toebedacht, maar aan hem bij wie het opkomt.
019 Compost: hemelresten.
020 Het grote misverstand bij rijken is vaak, dat ze denken het al bereikt te hebben.
021 Roest: overleden ijzer.
022 IJs: geschrokken water
023 Storm: haastige zuurstof.
024 Baksteen: kleipartij.
025 Geld: gematerialiseerde arbeid.
026 Suiker: uitgedachte zuurstof.
027 Vuur: geestdrift.
028 “Min of meer” is om het even, al telt ze niet toch is ze alle zeven.
029 Wat recht ontvangen wordt, wordt gebogen verwerkt.
030 Dat men geen wonderen meer signaleert, komt vanwege het feit dat men er aan gewend is.
031 Wie zich druk maakt om een ander, zit zelf met de moeilijkheid.
032 Koppel niet, want zij wrikt.
033 “Hoop” doet leven; tenminste…dat hoopt men.
034 Het kruis is er op deze wereld om er te zijn en niet om te worden gehanteerd.
035 Inzicht geeft uitzicht.
036 De onmacht van de mens ligt in het feit dat hij er zelf in gelooft.
037 Last wordt een last als men er last van krijgt.
038 Zekerheden zijn schaars, omdat men ze van een ander verwacht.
039 “Oppervlakkigheid” maakt doorsnee mensen.
040 Een dwaas die denkt dat hij het getroffen heeft.
041 “Verworvenheden” laten vaak zien wat een ander behoeft.
042 Een preek verkondigt de spreker, maar ook niet meer.
043 “Genoegzaamheid” breekt zichzelf af.
044 Hars: boomtranen.
045 Zij die de wijsheid nog niet kennen, kijken er tegenaan.
046 Wie het “moment” begrijpt, laat eeuwen liggen.
047 “Onveranderlijk” doet verdichten.
048 Lucht: verdronken water.
049 “Weten” kent geen vragen. “Denken” zijn “gedachten”voor.
050 Kracht: ruimte tussen twee bewegingen.
051 In de slaap komt men altijd tot zichzelf.
052 Ziekte is afsterven van gebruikte tijd.
053 Tot de ware wetenschap komt men door het af te leren.
054 Kostbaar is, wat zelf kan geven.
055 “Vriendelijkheid” vraagt zich nooit af.
056 Iemand is niemand.
057 Het verlengen van het verleden is het verleiden van het heden.
058 “Klappen” verklaart niets, maar deelt uit.
059 Versmelten: samen wezen hun zelf te zijn.
060 Verrekken: langer laten wat korter is.
061 Verschuilen: laten denken er niet te zijn.
062 Verwezenlijken: grip op grijpen hebben.
063 “Soort” is haar instandhouding, “hoedanigheden” haar ontwikkeling.
064 Onveranderlijk lijkt de mens in zijn veranderen van anderen.
065 Wij hebben er geen idee van als we zeggen dat ideeën geld kosten.
066 Verplichten: meer laten doen dat zij inhoudt.
067 “Zaligheid” is de beleving van velen, nooit van een.
068 Waarheid voedt in die mate waartoe de honger zich laat stillen.
069 Kortzichtigheid: blindstaren.
070 Dat wind zijn streken heeft, kan de mens verhalen.
071 “Toeval” is de steen waarmee de mens zijn denken afsluit.
072 Het stellen van belangen noemt men belangstelling.
073 Neem de herinnering niet op, want zij passeert niet meer.
074 Veel mensen maken zich druk om geen tijd te hebben.
075 Laat twijfel twijfelen, en zij twijfelt nooit meer.
076 Bemoeien is vermoeien.
077 Die wijst, wijst af.
078 Spitsvondig: geslepen “ik”.
079 Wie zich een weet, kan niemand meer passeren.
080 De ware dichter kent geen droge ogen.
081 Ook de diepere zin heeft zijn oppervlakte.
082 Een denker die het is, is heel wat anders dan die het denkt te zijn.
083 “Onbedacht” blijft denkenvermogen.
084 Vergeet het niet: elk lied heeft zijn sleutel.
085 Wie zijn wezen kent, hoeft het niet meer te maken.
086 Een zin heeft pas zin, als ze te denken geeft.
087 Het kompas van onze reis ligt in ieders ziel.
088 Het is de mens die eerst wil uitvinden wat zij morgen is.
089 “Het woord” is niet wat zij betekent, maar wat zij inhoudt.
090 De mens heeft geen ziel; hij is ‘t.
091 De Goddelijke kroon heeft een maat die iedereen past.
092 “Terugslag” geeft branding.
093 Niet wat het oog doet strelen, maar wat haar doet bevelen.
094 Stiptheid fundeert, maar slaat geen bruggen.
095 Het verschil is alleen de schil.
096 “Verhoringen” geven de mens toetsen.
097 Protest: het ongenoegen zichzelf nergens te kunnen plaatsen.
098 Hart: motoriek van de ziel.
099 Een verzonnen verhaal is dichter bij de waarheid dan wij vermoeden.
100 Wat zucht heeft zich gelucht.
101 “Verantwoordelijk zijn voor anderen” is niet door ons te nemen, maar aan de ander te laten.
102 “Vlak” is het begin; “oneffen” door te worden; “vereffend” door te zijn.
103 Dressuur: gecultiveerde vorm van onderwerping.
104 Verandering wekt altijd beroering.
105 Onwetendheid drijft de mens tot cultus.
106 Wie de zon alleen van buiten kent, moet steeds wachten op een wolkenloze hemel.
107 Een gek heeft de mens een hoop te bieden; alleen al door het vermogen eerlijk te zijn.
108 Verdedigingswerken belemmeren al snel het uitzicht.
109 “Vergankelijkheid” is het eeuwig recht van stervelingen.
110 Zolang de mens verbruikt, kent het zijn vermogen niet.
111 Wie vaak zijn muren zelf moet slechten, zal ook steeds minder hoog gaan bouwen.
112 Mens: transmissie van kracht.
113 Het vitaal tekort van een volk staat altijd naar de grote van zijn bewapening.
114 Het voelen van de zon doet ons des te meer benadrukken.
115 Wie kennis tot zich neemt, wordt zich bewust van wat hij weet.
116 Te weinig werkelijkheid schept idealisten.
117 Wie vrijheid voor zichzelf wil, laat haar aan anderen.
118 Teveel contrast verhard de bast.
119 “Wetenschap bedrijven” is zijn kunnen, niet zijn Weten.
120 Alleen onze ziel kan verwantschap met anderen geven.
121 Waarheid wordt ondervonden, nooit geleerd.
122 Waarheid: tijdelijke begripsvorming van een eeuwig deeltje.
123 Wie van zijn geest bewust wordt, verplicht zich tot niets.
124 Het ware geluk lacht ons niet toe, maar gaat van ons uit.
125 “Genegenheid” is de vrucht van luisteren.
126 Zo de mens zich niet kan veranderen, dan in ieder geval zijn dood.
127 De ware genezer heeft niemand ooit gezien, maar altijd ondervonden.
128 Onder gezond denken kan geen ziekte leven.
129 Wie rijk is zal tevens het vermogen bezitten zijn armoe te verbergen.
130 Wie kennis heeft aan het leven, staat voor niets.
131 Alleen Goddelijke gerechtigheid is buiten alle twijfels.
132 Ware macht is het symbool van beheersing.
133 Een kunstenaar is een meester die zijn leerling weet te volgen.
134 Gedachten hebben hun gangen; denken hun poorten.
135 Kosmos: klein zijn wij in haar; groot is zij in ons.
136 God is dood die zag dat het goed was, en leeft die kan zien dat het goed is.
137 Ruim te denken doet ten volle genieten.
138 Wie het tot gewoonte maakt, blijft er ook mee zitten.
139 Zonder de dood zou het geen kunst zijn om te leven.
140 “Achteruitgang” is ook een opening.
141 De menselijke tong kent nauwelijks rust: als ze het niet voor het zeggen heeft, heeft ze het maar te slikken.
142 Aforistisch: gecondenseerd “denken”.
143 Een Godvruchtig mens streeft niet meer naar wat hij wil zijn, maar wat hem doet zijn.
144 Wie op de juiste wijze weet in te haken, kent ook het patroon.
145 Verhoor: woordschaak.
146 Gedenknaalden zijn er alleen om de draad niet kwijt te raken.
147 “Maat” leren we kennen als ze vol is.
148 Schrik doet de mens zichzelf achterhalen.
149 Kunst wat af is, is kunst geweest.
150 Wie anderen misleidt, is ook zichzelf te glad af.
151 Parallellen zijn te verenigen, hun principes niet.
152 Een mens die afstand neemt, heeft veel af te leggen.
153 De menselijke fantasie zal eens realiseren wat zij voor onmogelijk heeft gehouden.
154 Zoals de klok zich aan de tijd verslingert, zo leeft de mens zijn eigen lot.
155 Praten heeft alleen maar zin in regels.
156 Wat ons gestolen kan worden, vindt nooit een dief.
157 Echtwaar kan nooit waar zijn.
158 Wie een kind kan blijven, maakt de grootste kans volwassen te worden.
159 “Zonde” is zonde van de tijd.
160 Principes groeien het hardst bij vastgelopen mensen.
161 Wie innerlijk groeit, heeft zijn lichaam voor de stand van zaken.
162 Luisterrijk: veelzeggende stilte.
163 “Onbegrip” heeft zijn redenaars.
164 Wat men doet om reden, is zijn beleven niet.
165 Gods “zien”doet “zijn”beleven.
166 Het minst begrepen is datgene waar men geen kunst aanvindt.
167 Het leven doet zich niet voor, maar doet zich na.
168 Wie overbodig wordt, is reeds aangenomen door zijn talenten.
169 Het is onmogelijk iets in de gaten te krijgen waar men geen gat in ziet.
170 Wie bang is dat zijn vrijheid wordt ontnomen, is haar niet.
171 Veel verstrooiing doet ongemerkt verliezen.
172 Liefde voegt niets toe, maar betaald zich af.
173 Kenmerk van de eeuwigheid is het heden te zijn.
174 Wat niet buigen wil, zal zich doen verweren.
175 Zolang wij het beheersen, hangt het niet boven ons hoofd.
176 Door lompheid zal men aan een kluit een kluif hebben.
177 Het product van de roddel is de kletsoor.
178 Goed gedrag kent zijn verdragen.
179 Wijd denken doet ons vertakken.
180 Haat heeft aan rood genoeg.
181 Een klager brengt altijd zichzelf aan.
182 Wie zichzelf aan de kook brengt, kan alleen nog popelen.
183 Een “partij” is niet meer dan een grote hoop.
184 Zij die “wegen” hebben ook hun gewicht mee in de schaal.
185 Kijken in stilte is luisterrijk zien.
186 Waar anderen voor opstaan, hebben wij niet wakker van te liggen.
187 Om de stof te regelen hebben we haar op een rij te zetten.
188 “Geboorterecht” is recht op zichzelf.
189 Bemoeizucht kost veel lucht.
190 “Eerlijk doen”is nog niet “eerlijk zijn”.
191 Liefde die niet vraagt, heeft ook niemand van terug.
192 Alleen wat eeuwig is zal de vorm doen verjaren.
193 Wat de geest laat weten is niet te geloven.
194 Wie zich bezwaard voelt, is er tevens mee belast.
195 Dat het geestelijk leven in de aan ons voordoende natuur niet te vinden is, ligt niet in het feit dat ze het voor ons verbergt maar dat ze het voor ons verbloemt.
195 Zolang wij het inzicht niet hebben, zal het ons tot verbeelding zijn.
196 Verstandigheid geldt alleen in een wereld waaruit zij is gemaakt.
197 Wie het in zijn ziel weet te ordenen, klaart vanzelf op.
198 Hij die zijn ziel gaat openstellen, zal eerst een zucht van “verlichting” slaken.
199 Daar wij onze ziel nog maar nauwelijks kunnen luchten, zijn we er nog al te vaak van buiten adem.
200 Wat ons verschaft is de ziel, maar nochtans willen wij het zelf verdienen.
201 Alleen de kroon van de schepping kan niet worden opgezet.
202 Zodra de mens zwanger wordt van geest, raak hij over tijd.
203 Zonder geest hebben wij ons hart vast te houden.
204 Het voordeel van de twijfel is alleen haar tijd.
205 We krijgen het te doen met wat wij te regelen hebben.
206 Zolang wij niet naar onze geest willen luisteren, zolang hebben wij het hier hooguit alleen maar voor het zeggen.
207 Zij die wakker worden in hun ziel, kennen een gerust hart.
208 Een onevenwichtige ziel heeft veel van haar woorden te verdraaien en maakt veel van haar bewegingen verdacht.
209 Hij die veel naar zich toedenkt, zal er een zwaar hoofd in krijgen.
210 Een grote mond laat nooit de ziel uitspreken.
211 Wie overdrijft is voor anderen een nakijken.
212 In het zoeken naar massa, vinden wij alleen gedrang.
213 Waar de mens ook heen vaart in zijn ziel, hij zal nergens stranden.
214 Zo het “denken” naar ons vermogen is, zo zal ons vermogen naar ons “denken” zijn.
215 Bewustzijn: het totaal aan verloop van tijd.
216 Wie “het leven” wil doorgronden, zal er eerst aan moeten geloven.
217 Scheppend denken: “wie had dat ooit gedacht”.
218 In het aanpakken van een probleem wordt evenzo getild.
219 Het licht van onze hemel is zo licht, dat we er nooit toe zullen komen daarover licht te denken.
220 Het werkelijke leven is zo doorzichtig, dat het ons verstand ontgaat.
221 Ziel: “ze is van binnen,buiten en van buiten, binnen.
222 Zolang wij ons in wezen niet kennen, draaien wij er omheen.
223 Door ons in te laten met geest, vergaat het de tijd.
224 Alleen door geest voor te stellen, komen wij erachter.
225 Geest: het doet ons meer dan we er aan kunnen doen.
226 De geest is zo vluchtig, dat geen mens er aan ontvluchten kan.
227 Hoe minder wij afzien in onze wereld, hoe meer wij onze geest tegemoet komen.
228 Door geest te beroeren, borrelt ze vanzelf in ons op.
229 In de stof benoemen we alles, in de geest mag het geen naam hebben.
230 Juist in wat wij aanleren maken wij ons besmettelijk.
231 Wie buigzaam is voor de geest, zal ook mogen weten wat hij te waaien heeft.
232 Alleen aan de buitenkant van de hemel tekent zich alles af.
233 Wie zijn eenheid de rug toekeert, raakt vanzelf in tweestrijd.
234 Wie toont met zijn geest, heeft de stemming erin.
235 Wie zijn God niet leert bezingen, raakt altijd van de wijs.
236 Kosmische afstanden heeft de mens niet om af te leggen maar om te achterhalen.
237 Wie zijn geest eenmaal heeft aangevraagd, houdt Hem voor altijd aan de lijn.
238 Zolang de mens zijn ware aard niet kent, is hij het in doorsnee.
239 We denken primitief zolang wij daarmee in oorlog zijn.
240 Het land van de stilte heeft haar eigen geluid.
241 Wie met zijn ziel vaart, heeft altijd bolle zeilen.
242 Zo de mens in zijn ziel kan staan, zo staat hij er ook voor in.
243 In luisteren is alles geoorloofd.
244 Kosmische verschijnselen wekken bij de mensheid altijd verbazing, totdat zij het in de gaten krijgen.
245 Zij die menen in deze wereld een enkele reis te maken, zullen eens beseffen dat wij hier allemaal op ons retour zijn.
246 Als er iets niet loont in deze wereld, dan is dat wel onze verdiende loon.
247 In de bloeitijd karakteriseert zich de ziel.
248 Wat God vereeuwigd, dienen wij mee voor de dag te komen.
249 Een rimpelloos leven laat altijd een verstreken tijd zien.
250 Wat God verschaft, schaft nooit.
251 Wat God beoogt, is altijd uitzicht.
252 Wie de geest past, trekt hem aan.
253 Daar wij in God nog sterk wankelen, hebben wij de geest “voor het geval”.
254 Zolang de mens denkt dat hij het voor ’t kiezen heeft, zolang zal hij het voor z,n kiezen krijgen
255 Wie stemt op God, heeft Hem in elk lied.
256 Wie ervoor heeft geleerd, zal geest er op nahouden.
257 Het mooie van alles is, dat het ook lelijk kan zijn.
258 Hij die zijn ziel wil bewijzen, raakt kant nog wal.
259 Met twee wordt het gemeten; met een wordt het geweten.
260 Het bijzondere van gewoon is, dat men zichzelf kan zijn.
261 Wie anderen in betrekt, heeft zich in menigte.
262 Wat kruist zal zich hebben te overbruggen.
263 Een aangrijpend verhaal vraagt altijd om een toegestoken hand.
264 Zolang de mens zich hoogacht, heeft hij met gevallen te maken.
265 Zo wij meer willen dan ons lief is, plegen wij aanslag.
266 Wie het heelal meet, meet zijn bewustzijn.
267 Wie een ander waarlijk wil helpen, zal zichzelf hebben te geven.
268 “Denken” neemt waar, waar gedachte in deelnemen.
269 Waar gedachten zijn, is “denken” allang geweest.
270 Zonder voorspel geen voorspelling; zonder “voorstel”geen “voorstelling”.
271 Hebben wij een vrije wil?; hij is vrij als wij dat willen.
272 Wat stoffelijk niet is uit te spreken, is uitgesproken geest.
273 Geest bevalt niet, maar openbaart.
274 Alleen geest is trouw, omdat het niet te duren heeft.
275 Wie geest van stof aftrekt, komt op nul uit.
276 Zo gesloten gedachten zijn, zo open is het “denken”.
277 “Denken” is niet relatief, daarmee heeft zij de grootste snelheid.
278 Wat in liefde is gebracht, is door de mens het meest verkracht.
279 Zolang wij water niet zien als een zegen, zal het komen als zure regen.
280 We hebben “nu” te leven, en dat vinden wij maar even.
281 Zoals het leven verschijnt, is niet door ons te rijmen; zoals het leven verdwijnt, is niet door ons te lijmen.
282 Alleen door veelheid van blad, komen wij tot “bomen”.
283 We schudden eigenlijk ons hoofd, om met ons nee niet een te hoeven zijn.
284 Zo hij is, zo hij zaait; zo hij doet, zo hij maait.
285 Omdat we het niet konden laten, hebben wij er steeds weer mee te doen.
286 Niets is zo onzinnig als het wisselen van gedachten.
287 Zo de mens zich innerlijk wil toetsen, zo neemt hij het klimaat waarin hij leeft.
288 De mens is van binnen “in” en van buiten “uit”; zit het er niet in, dan komt het er ook niet uit.
289 Als Hij komt zal het geen tijd worden maar licht.
290 Wie zijn eigen natuur wil onderzoeken, die heeft het voor zich.
291 “Denken” doet de mens gedachteloos.
292 Omdat het geloof zo weinig te zeggen heeft, wordt het ons steeds weer aangepraat.
293 De goedkoopste ontspanning is nog altijd de ontspanning van onszelf.
294 We zijn kompleet, en daar zullen wij het mee moeten doen.
295 Het mag geen woord hebben; en dat is ‘t ‘m nu juist.
296 Volheid van geest, daar worden wij verlegen van.
297 Schade aan de ziel, zal met schamen in ons opkomen.
298 We kunnen beter op letters letten, dan er door geletterd te zijn.
299 Zolang wij “tijd” niet beheersen, hebben wij met de klok mee te draaien.
300 Alleen door de tijd kunnen wij wijzer worden.
301 De tijd zal net zolang blijven tikken, totdat ze voor ons heeft te kloppen.
302 Het kasteel “ons buiten” staat in “het land van bedrog”.
303 Zo wij allen nog blind zijn, zo heeft ’t ook nog niemand op te vallen.
304 Dat wij geestelijke krachten tot onze beschikking hebben, is niet te geloven.
305 De ware liefde zoent niet, maar verzoent.
306 Liefde buigt zich niet, maar buigt mee.
Begeleidend schrijven aforismen.
Deze aforismen – bedoelt als ongekleurd te zijn en universeel - zijn in eerste instantie geschreven als een persoonlijke waarheid en behoeft als zodanig geen toelichting of inleiding, als de lezer zich er namelijk maar in kan her-kennen en mee kan identificeren. Voor zover dit nog niet het geval is zou ik de lezer graag op enkele punten willen wijzen zo hij toch kennis zou wil nemen van de inhoud.
Informatie op schrift, hetzij als leerstof bedoelt of voor ontspanning, zal bij hen die het in gedachten nemen een beeld oproepen die de schrijver voorstaat, ook al zullen deze beelden door een ieder persoonlijk weer gekleurd worden.
D.a.t. zijn deze aantekeningen van een ander gehalte. Zij zullen ook een beeld oproepen, maar niet het beeld wat de schrijver voorstaat.
Waarheid kan alleen in alle vrijheid geschreven en gelezen worden en niet te vatten als zij de ander wordt opgelegd. Waarheid functioneert voor een ieder zodra een ziel zich hiervoor open weet te stellen, o.a. door het woord waarin het is neergelegd. Het is dan ook niet het gesuggereerde beeld wat door het algemene denken wordt opgeroepen, maar de eigen waarheid die zichzelf daarmee in beeld weet te brengen.
Dat deze innerlijke activering een intensief denken met zich meebrengt hoeft geen betoog. Het is daarom raadzaam een aantekening meerdere keren te lezen en te overdenken voor men verder leest. Niet eerder dan dat het begrip er is, zal zich overeenkomstig een beeld vormen, waarbij zij opgemerkt dat “begrip”in deze zin anders moet worden gezien dan regulier gebruikelijk. Als leerstof gezien zal het nu eenmaal bij een aanduiding blijven als zijnde een verstandelijke bevatting, en heeft het bloot te staan aan het keuringsvermogen van de lezer of het wel of geen zin heeft, of het wel of niet zinnig is dit in zijn of haar geheugen te willen opslaan.
In geestelijke zin zal het zich d.a.t. transcendent gaan voordoen en op bovenzinnelijk gebied het waarheidsgevoel daaraan te kennen geven. Dit laatste zal uiteraard niet direct op te brengen zijn, maar zo men maar enigszins ontvankelijk mocht zijn voor hetgeen men als aforismen leest, zal het begrip hiervoor zich vanzelf aankondigen. Is het vooralsnog niet mogelijk dit laatste te verwezenlijking, dan zal voorlopig blijken dat er nog de nodige zinnen onlogisch zullen voorkomen en de schrijver nog een te grote fantasie zal worden toegeschreven. Maar gezien het feit dat als men zover is gekomen om de tekst toch voor zichzelf te laten spreken, zal dit laatste dan ook waarschijnlijk niet tot een onoverkomelijk bezwaar worden.
Men moet niet vergeten dat het hier gaat om geestelijke zaken die zo mogelijk in woorden zijn gevat. Onze taal is gebaseerd op stoffelijke vormen die wij onze buitenwereld hebben opgelegd.
Datgene nu wat onder die oplegging leeft, gaat onze verwoording vooraf. Maar gezien wij nog geen begrip kunnen opbrengen voor hetgeen nog niet herkent is, zal het voor de mensheid voorlopig nog moeilijk zijn de geest in het algemene denken op te nemen. Dus ook te verwoorden. Kosmisch denken is nu eenmaal een denken dat niet alleen oog heeft voor het eeuwige maar ook voor de tijd. Zij wil met het eeuwige de tijd laten omvatten, omdat er dan juist de optimale mogelijkheid er is daarmee en daarin verstaan te worden. De zinsopbouw is mede hierdoor voor onze huidige begrippen niet altijd correct naarmate er bovenzinnelijke zaken er aan toegevoegd zijn. Het is een vorm, een vorm die men kan omvatten maar ook kan bevatten. Zij zal op deze wijze al meer voor ons mensen betekenen als naar wat zij zich in haar ongevormdheid heeft aan te dienen.
Wie zijn geest hierdoor leert kennen, leert ook het rechte in alle onredelijkheid en in het onlogisch zijn. Juist door het laatste leert men de werkelijkheid die aan onze eigen realiteit vooraf gaat. Men gaat niet alleen zijn wereld maar nu ook zijn denken rond zien, en bemerkt dat in alle onbegrijpelijkheden een reële wereld aan ten grondslag ligt. Het zal ons dan ook op weg helpen volledig mens te worden en te wezen zoals wij blijken te zijn.
De ontvankelijkheid die bij het lezen van dit werk wordt voorgestaan houdt niet in dat er wordt verwacht geen kritiek daarop te mogen hebben, integendeel. Gezond redelijk denken is zelfs voorwaarde, maar wel in die zin dat men zijn kritiek toetst en niet zoals men in het algemeen geneigd is, er mee te oordelen.
In dit verband wil ik graag aan diegene zeggen die hun kritiek als beroep hebben en gewend zijn hun sympathie of antipathie uit te spreken over beide kanten die nu eenmaal elke zaak betreffen: “waarheid vindt men altijd in het midden”.